Bij personen met DM gaat er iets niet goed met de opname van glucose in de lichaamscellen. Als gevolg hiervan blijft er te veel glucose in de bloedbaan achter. Daardoor ontstaat er een te hoog glucosegehalte. DM is onder te verdelen in twee hoofdgroepen:
- DM type 1: de bètacellen in de pancreas (alvleesklier) maken geen insuline meer aan.
- DM type 2: de bètacellen maken minder insuline aan, de werking van de insuline is minder of de opname via de celreceptoren is geblokkeerd.
Medicatie bij DM type 1
DM type 1 is een auto-immuunziekte. Bij een auto-immuunziekte ziet het afweersysteem lichaamseigen cellen als indringers. Als reactie hierop valt het afweersysteem deze lichaamseigen cellen aan. Bij DM type 1 vernietigt het afweersysteem de bètacellen in de pancreas. Insuline is een eiwit. Bij orale opname breekt de spijsvertering het medicijn af. Dit is de reden dat insuline altijd parenteraal wordt voorgeschreven.
Meten
Patiënten met DM type 1 zijn voortdurend bezig met het meten van de bloedglucosegehalte en het toedienen van de insuline. Met een vingerprik kunnen ze een druppel bloed opnemen. Die plaatsen ze in dan een bloedglucosemeter. Patiënten kunnen ook gebruik maken van een sensor. De sensor wordt met een dun naaldje onder de arm (of op de buik) aangebracht. Er zijn twee soorten glucosesensoren:
- Een Real Time Continu Glucose Meter (RTCGM) meet gedurende zeven tot tien dagen met regelmaat het glucosegehalte. Deze glucosesensor kan ook voorspellen of de bloedglucose daalt of stijgt. De RTCGM stuurt de metingen direct door naar een ontvanger (smartphone of aparte reader).
- Een Flash Glucose Sensor meet gedurende veertien dagen het glucosegehalte. De patiënt meet zelf met een smartphone of reader het glucosegehalte.
|
Insulinepomp
DM-patiënten kunnen insuline met een insuline-pen toedienen. Dit kan een lang- of kortwerkende insuline zijn. Een ander optie is met een insulinepomp. Deze geeft automatisch de hele dag door kortwerkende (of basale) insuline af. Een niet-draadloze insulinepomp bestaat uit een canule en insulineapparaat. Een canule is een pleister met een dunne, kleine, plastic naald, die wordt ingebracht in de buik. De canule zit vast aan de pomp zelf. De patiënt doet de insuline in ampulvorm in de pomp. Met de pomp kan de patiënt de hoeveelheid insuline aanpassen en koolhydraten invoeren.
Draadloos
De draadloze insulinepomp bevat alleen een canule met daaraan vast een insulineampul. Met een losse afstandsbediening kan de patiënt koolhydraten invoeren of de insuline aanpassen.
Hybrid closed loop
Sommige insulinepompen kunnen in verbinding staan met de glucosesensor en voor een deel zelfstandig het bloedglucosegehalte regelen. Zo’n systeem noemen we hybrid closed loop.
Bronnen: Diabetesfonds en Diabetes.